De fabeltjeskrant. Elf fabels over digitale inclusie.

Er zijn volgens onderzoek van het Amsterdam UMC (Dedding en Goethart 2024) 11 fabels (verzinsels/ aannames) over digitale inclusief die kansengelijkheid vergroten en een goede oplossing in de weg staan. Daarom maakten ze een toffe fabeltjeskrant die je gratis kunt bestellen. Maar, wij vatten hem vast voor je samen!

Dit zijn de 11 fabels die goed zijn om eens tot je te laten doordringen:

Fabel 1: In Nederland kan iedereen digitaal meedoen.
Jij weet wel beter. Een paar feiten (niet compleet maar ze geven al een pittig beeld).

  • 2,1 miljoen mensen van 16 jaar en ouder zijn laaggeletterd en 1 op de 4 mensen heeft beperkte gezondheidsvaardigheden.
  • Ongeveer 440.000 Nederlanders hebben een verstandelijke beperking.
  • 100 mensen hebben ADHD.
  • Nederland heeft bijna 800.000 laaggeschoolde arbeidsmigranten.
  • 1 op de 20 kinderen heeft dyslexie.
  • Jaarlijks lopen 140.000 mensen hersenletsel op van wie er 40.000 forse beperkingen aan over houden.
  • Meer dan 900.000 mensen leefden in 2020 in een huishouden onder de lage inkomensgrens.
  • In 20201 waren er 290.000 mensen met dementie.
  • In Nederland leven ongeveer 215000 mensen met een ernstige psychiatrische aandoening.
  • Er zijn 200.000 mensen zeer slechtziend of blind.

Al deze factoren zijn van invloed op het al dan niet digitaal mee kunnen blijven doen.

Fabel 2: Het probleem lost zich vanzelf op, over 20 jaar is die generatie dood.
Niet waar. Ten eerste zijn er ook jongeren met problemen op het gebied van digitale vaardigheden. En ten tweede staat het digitalisering proces nooit stil. Iedereen van jong tot oud moet blijvend investeren om de continu veranderende digitale wereld bij te houden. Het investeren in nieuwe vaardigheden en up-to-date apparatuur wordt met het ouder worden wel ingewikkelder. Bijvoorbeeld door een afnemend geheugen, ziekte en het niet meer deelnemen aan een werkomgeving waardoor je niet meer automatisch wordt meegenomen in het digitaliseringsproces.

Fabel 3: Mensen moeten natuurlijk wel willen.
Tegenwoordig staat de keuze om gebruik te maken van online dienstverlening onder druk. Mensen die gebruik willen maken van een bankautomaat of brievenbus moeten steeds verder reizen door bezuinigingen en personeelstekorten. En ze moeten er steeds meer voor betalen. Online meedoen is steeds minder een kwestie van willen. Het vraagt juist moed en creativiteit om niet mee te gaan in de dwingende digitalisering. Tot slot moeten mensen wel een computer, een smartphone of internet kunnen betalen.

Fabel 4: We willen wel wat doen maar dan hebben we eerst goede cijfers nodig.
De roep om cijfers is verklaarbaar maar kan bij urgente en complexe maatschappelijke problemen een vertekend beeld geven van het probleem en het werken aan oplossingen vertragen. Er zijn al een heleboel cijfers beschikbaar maar het is heel moeilijk om betrouwbare cijfers te verzamelen over digitalisering bij mensen die niet meedoen aan digitalisering….

Fabel 5: Mensen moeten gewoon een digitale vaardigheidstraining volgen.
Voor mensen met een afstand tot de online wereld is dat niet genoeg. Zo is het belangrijk om Engelstalige computertermen te begrijpen zoals swipen, browser, caps lock maar ook abstracte termen te snappen zoals ‘van scherm wisselen’ en ‘scrollen’. En je moet het lef en de mogelijkheid hebben om te kunnen experimenteren en vertrouwen hebben in de uitkomsten en de systemen.

Fabel 6: Iedereen heeft toch tegenwoordig een smartphone!
Was het maar waar

Fabel 7: In Nederland heeft iedereen toegang tot internet.
Er is een buurthuis in Amsterdam West waar mensen elke eerste dag van de maand In de rij staan voor het nieuwe wifi wachtwoord. Kosten van een internetabonnement zijn niet voor iedere inwoner te betalen maar ook het regelen van de aansluiting is niet eenvoudig voor iedereen.

Fabel 8: Burgers moeten gewoon hulp vragen of aangeven dat ze iets niet kunnen.
Sinds de introductie van de ‘participatiesamenleving’ wordt in toenemende mate van burgers verwacht dat ze verantwoordelijkheid nemen. En dat ze zelf oplossingen zoeken voor hun zorgbehoeften en elkaar ondersteunen. Maar mensen met weinig digitale vaardigheden zijn vaak omringd door andere mensen met weinig digitale vaardigheden. Mensen zijn bang om keer op keer hun netwerk te belasten met een domme vraag. Bovendien is de geboden hulp niet altijd behulpzaam en wordt er veel misbruik gemaakt van kwetsbare doelgroepen.

Fabel 9: Als we beginnen met de mensen die het wel kunnen dan volgt de rest later.
Deze 80:20-regel is gebaseerd op de theorie van Rogers. Het gevaar is echter dat later vaak niet komt omdat er elke keer weer een nieuwe innovatie is. Daardoor moeten achterblijvers zichzelf zien te redden en krijgen de mensen die het al goed hebben het alleen maar beter.

Fabel 10: Moeilijk bereikbare groepen.
Co-creatie met de beoogde gebruikers vergroot de kans dat diensten en producten aansluiten bij de behoeften, competenties en dagelijkse realiteit van mensen. Gebruikers worden vaak geraadpleegd via allerlei enquêtes maar mensen met een afstand tot de online wereld doen zelden mee aan deze activiteiten. Ze kunnen de vragenlijst niet digitaal invullen, schamen zich vaak voor hun problemen, zijn te druk met het gezin (of overleven), de reis is te duur of ze missen het vertrouwen dat er echt geluisterd wordt en dat dit keer ook echt iets met hun inbreng wordt gedaan.  Zo wordt de afstand alleen maar groter.

Fabel 11: Technologie zorgt voor efficiëntie.
Jij werkt in de zorg, dus jij weet wel beter 😊.